Persbericht

COVID-19 zal een impact hebben op de vergrijzingskost

Op deze donderdag 9 juli heeft de Studiecommissie voor de vergrijzing (SCvV) haar jaarlijks verslag voorgesteld over de budgettaire en sociale impact op lange termijn van de vergrijzing van de bevolking.

Tegen 2040 zal de pensioenkost 13,5% van het BBP vertegenwoordigen (+0,5% ten opzichte van de voorspellingen van 2019). Tegen 2070 zal deze kost 13,3% van het BBP bedragen (+0.8% ten opzichte van de voorspellingen van 2019). 

Een belangrijk aandeel van de verhoging van de kost vloeit voort uit de negatieve impact van de gezondheidscrisis op de evolutie van het BBP. Hierdoor ontstaat er rechtstreeks een grotere impact op de kost van de sociale uitgaven op lange termijn waarbij deze kost wordt uitgedrukt in een percentage van het BBP. De Studiecommissie meent dat meer dan de helft van de verhoging van de budgettaire kost van de vergrijzing tussen 2019 en 2040 kan worden toegeschreven aan de middellange periode die zwaar wordt geïmpacteerd door de COVID-19-crisis. 

Bovendien heeft de Studiecommissie de vruchtbaarheidshypotheses in haar demografische vooruitzichten neerwaarts bijgesteld. Deze herziening houdt in dat op termijn de actieve bevolking minder groot zal zijn, hetgeen ook gevolgen heeft voor het BBP en dus voor de vergrijzingskost uitgedrukt in een percentage van het BBP. 

De pensioenhervorming heeft een positieve impact op de vergrijzingskost

Het verslag van 2015 had reeds toegelaten de positieve impact te meten van de hervorming met betrekking tot de verstrenging van de leeftijds- en loopbaanvoorwaarden voor het pensioen. De Studiecommissie voor de vergrijzing had geraamd dat deze hervorming een daling zou toelaten ten belope van 1.9% van het BBP van de evolutie van de vergrijzingskost tegen 2060. 

Rekening houdend met de andere hervormingen van ons pensioensysteem die werden aangenomen in de loop van de voorbije legislatuur had de Studiecommissie zelfs de raming van deze impact herzien tot meer dan 2% van het BBP. Het verslag van 2020 stelt deze positieve impact van de hervorming  niet in vraag. Deze hervormingen laten ons vandaag toe om de impact van de verhoging van de vergrijzingskost verbonden aan de COVID-19 en de herziening van de demografische vooruitzichten op te vangen.

De pensioenhervorming heeft een positieve impact op de sociale houdbaarheid

Daarenboven en net zoals de voorbije jaren, bevestigt het verslag van 2020 de versterking van de sociale houdbaarheid van ons pensioensysteem. Het armoederisico van de gepensioneerden neemt gestaag af en de ongelijkheden tussen de gepensioneerden worden kleiner. Deze evolutie wordt verklaard door:

  • de verdere toename van de aanwezigheid van vrouwen op de arbeidsmarkt;
  • de herwaarderingen van het bedrag van de minimumpensioenen en de IGO. Het minimumpensioen voor de alleenstaanden  (1.291,69 EUR per maand voor een volledige loopbaan) werd sinds 2014 verhoogd met 168 EUR voor de werknemers en 231 EUR voor de zelfstandigen. Het minimumpensioen toegekend aan alleenstaanden (werknemers en zelfstandigen) na een volledige loopbaan overschrijdt het bedrag van de armoedegrens (1.187EUR/maand). 

Minister van Pensioenen, Daniel BACQUELAINE: 

“De Studiecommissie voor de vergrijzing geeft aan dat de COVID-19-crisis een negatieve impact zal hebben op de vergrijzingskost op lange termijn, uitgedrukt in een percentage van het BBP. 

De afname van het armoederisico van de gepensioneerden wordt echter bevestigd, Dit wordt verklaard door zowel een verhoogde aanwezigheid van de vrouwen op de arbeidsmarkt als de verhoging van de minimumpensioenen. 

Gezien de socio-economische moeilijkheden verbonden aan de gezondheidscrisis, wens ik dat onze inspanningen worden verdergezet om aan iedere medeburger, ongeacht zijn statuut, een inkomen kan worden gegarandeerd dat hoger ligt dan de armoedegrens.“